Het MIRT
Het MIRT staat voor het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport en heeft betrekking op het ruimtelijk fysieke domein. In het MIRT zijn projecten en programma’s opgenomen waarbij het Rijk samen met de regio werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland. De rijksinvesteringen in het MIRT worden (hoofdzakelijk) gefinancierd vanuit het Infrastructuurfonds en het Deltafonds. De Spelregels van het MIRT beschrijven de gezamenlijke werkwijze en het proces van voorbereiding van en besluitvorming over deze investeringen.
Samenvatting
Een MKBA is verplicht voor de onderbouwing van de voorkeursbeslissing in het MIRT.
Voor MKBA-opstellers
Een MKBA moet uitgevoerd worden op de kleinst mogelijke eenheid van een maatregelpakket.
Voor beleidsmedewerkers en -adviseurs
Betrek vroeg in het MIRT-proces niet alleen de beleidsmedewerkers, maar ook economische expertise (www.rwseconomie.nl) om het MKBA-gedachtegoed mee te nemen in de verkenningenfase.
De 3 pijlers van het MIRT
Om het MIRT klaar te maken voor de toekomst is in 2014 het Rijk-regio-programma Vernieuwing MIRT gestart. Er zijn 3 pijlers gedefinieerd voor de vernieuwing (zie tekstkader). Met de vernieuwing wordt vanuit opgaven naar projecten gewerkt. ’Opgave’ wordt gedefinieerd in MIRT en MER, verkenning en planuitwerking als: een verzamelterm voor kans, ambitie, knelpunt, probleem, vraagstuk of opgave zoals uit de gebiedsagenda naar voren komt.
De nieuwe werkwijze
De vernieuwing van het MIRT is opgebouwd uit 3 pijlers:
Pijler 1: Brede blik
Door meer en andere partijen bij opgaven te betrekken zijn nieuwe oplossingen mogelijk. Een gebiedsgerichte benadering is daarbij belangrijk.
Pijler 2: Maatwerk
De focus verschuift van grootschalige aanleg van nieuwe infrastructuur naar het beter benutten van de bestaande situatie. Niet-infrastructurele maatregelen zijn vaak onderdeel van de oplossingen en moeten deel uitmaken van de verkenningenfase.
Pijler 3: Samenwerken
In een steeds meer horizontale samenleving met maatschappelijke initiatieven is samenwerking op gelijke voet een must. In het MIRT spreken rijk en regio af welke opgaven zij gaan oppakken.
Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2016). Spelregels van het MIRT.
De Gebiedsagenda
Het Rijk en regionale partners stemmen af welke opgaven gezamenlijk spelen in de desbetreffende regio en nemen die op in de Gebiedsagenda. Deze heeft primair als doel om de gezamenlijke ambities van Rijk en regio scherp te krijgen en opgaven te identificeren.
MIRT-onderzoek
Er kan ook besloten worden om een MIRT-onderzoek te starten wanneer er nog onvoldoende helderheid is over de opgave(n). Zo’n onderzoek wordt voornamelijk ingezet om de gebiedsgerichte of thematische opgave(n), scope en stakeholders in kaart te brengen wanneer deze nog onvoldoende helder zijn. Een MIRT-onderzoek kan resulteren in een opdracht voor een MIRT-verkenning op basis van een startbeslissing. Met de startbeslissing in het MIRT, genomen door de minister van IenW en de betrokken bestuurders, begint de MIRT-verkenningenfase.
De MIRT-verkenningenfase
De MIRT-verkenning heeft tot doel te komen tot een slimme, duurzame en klimaatbestendige oplossing door een opgave breed te onderzoeken, de doelstelling en probleemanalyse te concretiseren en een inzichtelijke afweging te maken. Tijdens de verkenning zoeken partijen (afhankelijk van de opgave) op basis van een grondige probleemanalyse breed naar mogelijke acties en maatregelen om een (set) opgave(n) te realiseren. Meekoppelkansen, duurzaamheidsaspecten, gebiedsinformatie over de bodem en ondergrond, cultureel erfgoed en rijksvastgoed worden hierbij integraal meegenomen. De MKBA is een verplicht onderdeel in de verkenning voor de onderbouwing van de voorkeursbeslissing.
Voorkeursbeslissing
De kern van de verkenningsfase is het trechterproces: van het breed analyseren en inventariseren van oplossingsrichtingen, trechteren naar één bestuurlijke voorkeursbeslissing. Dit gebeurt door de samenhang, en nut en noodzaak (oplossend vermogen) van mogelijke oplossingsrichtingen (alternatieven) te onderzoeken en na te gaan of zij op de korte of lange termijn relevant kunnen zijn. In de verkenning en de MKBA wordt ook een niet-infrastructureel alternatief meegenomen. Als dit niet mogelijk is, wordt onderbouwd waarom niet (bijvoorbeeld géén oplossend vermogen).
Voorkeursalternatief
Na besluitvorming wordt het voorkeursalternatief in de voorkeursbeslissing vastgelegd en vervolgens in een planuitwerkingsfase verder uitgewerkt om de realisatie voor te bereiden (figuur 2.1). De verkenningen die doorgaan naar de planuitwerking, eindigen met een politiek-bestuurlijk gedragen voorkeursoplossing. Deze voorkeursoplossing kan bestaan uit één voorkeursalternatief of uit een samenhangend en adaptief pakket van uiteenlopende acties op de korte en lange termijn.
Het MIRT-proces
In een MIRT-traject werken de partijen in fasen toe naar een steeds concretere invulling van de opgave. Iedere MIRT-fase eindigt met een politiek-bestuurlijke beslissing over het vervolg.
Het MIRT-proces begint met het opstellen van een gebiedsagenda. Deze wordt afgesloten met een start-beslissing. Daarna begint de MIRT-verkenning. Deze wordt afgesloten met een voorkeursbeslissing. Dan start de MIRT-planuitwerking. Deze wordt afgesloten met een projectbeslissing. Tot slot volgt de MIRT-realisatie. Deze wordt afgesloten met een opleveringsbeslissing.
Als de opgave nog niet helder genoeg is, kunnen de partijen ook eerst een (vormvrij) MIRT Onderzoek uitvoeren. Een MIRT-onderzoek kan resulteren in een opdracht voor een MIRT-verkenning op basis van een startbeslissing.
Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu. (2016). Spelregels van het MIRT.
De adaptieve aanpak
Een adaptieve aanpak is nodig als er onzekerheden zijn of als de uitvoering op de lange termijn is gepland (meer dan tien jaar na de voorkeursbeslissing). Daarbij wordt rekening gehouden met onzekerheden en kansen bij de beslismomenten door deze mee te nemen in de besluitvorming. Zo kan worden meebewogen met ontwikkelingen.
Concreet betekent dit dat een MIRT-verkenning kan resulteren in een voorkeursbeslissing bestaande uit een pakket van maatregelen op de korte termijn en oplossingen op de lange termijn die nog niet geheel vaststaan (adaptief). Waar een brede aanpak nodig is, wordt breed gekeken en waar sprake is van een kleine of op zichzelf staande (enkelvoudige) opgave, wordt naar een daarop toegesneden voorkeursbeslissing toegewerkt.
De gebiedsgerichte aanpak
Naast (grootschalige) aanleg van nieuwe infrastructuur is er een toenemende aandacht voor vervanging, modernisering en renovatie van bestaande infrastructuur. Daarbij is mogelijke vervanging aan de orde met toevoeging van extra functionaliteit (capaciteit/kwaliteit). De programmering van grote en complexe vervangings- en renovatieopgaven zal meer gebiedsgericht en in onderlinge samenhang met andere opgaven worden ingevuld. Daarbij zal de gebiedsgerichte werkwijze van het MIRT worden gevolgd, waarbij meekoppelkansen en duurzaamheid worden meegenomen.
De programma-aanpak
De programma-aanpak, als sturingsinstrument, is een manier om invulling te geven aan meer opgavegericht, adaptief en flexibel werken. De programma-aanpak en de positionering van de programma-aanpak in het MIRT-proces wordt in 2017 door het Rijk in samenwerking met regionale partners uitgewerkt. Afwegingen kunnen meer en beter in samenhang met andere doelen, acties, projecten en/of maatregelen gemaakt worden. Het gaat dan om de korte termijn, middellange termijn of lange termijn. Programmasturing wordt ook wel toegepast om individuele projecten in samenhang met andere overheden aan te sturen. Anders dan bij een project - waar het te behalen resultaat voorop staat - wordt in een programma gestuurd op specifieke programmadoelen (of acties) en op de samenhang daartussen. Onderdelen van een programma kunnen dan ook in verschillende MIRT-fasen zitten. Op de specifieke activiteiten in programma’s zijn en blijven de reguliere kaders voor besluitvorming, dus ook die voor de MKBA, van die MIRT fase van toepassing.
De brede verkenning en de programma-aanpak in het MIRT betekenen dat er zorgvuldig gekeken moet worden naar de vertaling van opgaves naar maatregelen, om zo naar de kleinst mogelijke eenheden te komen die in de MKBA geëvalueerd kunnen worden.
In de MKBA moeten de zelfstandig uit te voeren onderdelen van programma of maatregelpakket van elkaar worden onderscheiden. De kosten en baten van deze onderdelen dienen afzonderlijk te worden beschreven. De vraag die dan nog rest, is of er synergie bestaat tussen de onderdelen. Van synergie is sprake wanneer het saldo van kosten en baten van het maatregelpakket groter of kleiner is dan de som van de saldi van kosten en baten van de onderdelen afzonderlijk. Onderdelen van een maatregelpakket kunnen elkaar overigens ook ongunstig beïnvloeden, bijvoorbeeld woningbouw en natuur.